Over ware vrijheid en democratie

Een beknopte inleiding tot het leven en werk van Alexis de Tocqueville
Ter voorbereiding op de lezing van 30 november door Dr. Bart Jan Spruyt.

Door: Marco in ’t Veld

Te Parijs wordt op 29 juli 1805 uit een oude adellijke Normandische familie Alexis de Tocqueville geboren. Op 16 april 1859 zou hij te Cannes overlijden. In de tussentijd studeert Tocqueville rechten, werkt hij als rechter, is politiek zeer actief, trouwt met de Engelse (niet-adellijke) Mary Mottley en schrijft een aantal weergaloze en uiterst invloedrijke boeken. Twee daarvan noem ik. In 1835 verschijnt het eerste deel van De la démocratie en Amérique naar aanleiding van een reis die hij in de jaren ’31 en ’32 in de Verenigde Staten maakte. Het tweede deel volgt in 1840. Drie jaar voor zijn levenseinde verschijnt L’Ancien Régime et la Révolution. De twee genoemde boeken vullen elkaar aan. De la démocratie en Amérique onderzoekt het wezen en L’Ancien Régime et la Révolution het ontstaan van de moderne mens en samenleving.

Gedurende de eerste helft van de 19de-eeuw wordt de overgang van de premoderne naar de moderne samenleving steeds duidelijker. De landbouw maakt plaats voor industrie, het platteland voor de stad. Waar de premoderne maatschappij getypeerd wordt door hiërarchie en aristocratie wordt de moderne samenleving gekarakteriseerd door gelijkheid en democratie. Welnu, over deze overgang naar de moderniteit gaan schrijft Tocqueville. Noties als democratie, gelijkheid, vrijheid, individualisme en decentralisatie zijn cruciaal. In kort zal ik de verbanden tussen deze begrippen proberen aan te geven.

Democratie is meer dan alleen algemeen kiesrecht. Democratie is een breed begrip dat alles te maken heeft met de moderne samenleving, waarvan het voornaamste kenmerk de sociale gelijkheid is. De vraag is: wat is een goede democratie? Een goede democratie zorgt voor vrijheid. De mens doet en bepaalt dan, alleen of met anderen, zo veel mogelijk zelf. De overheid moet derhalve op afstand blijven en zich alleen bemoeien met belangen die gemeen zijn aan alle delen van de natie, zoals het maken van algemene wetten en de het regelen van de verhouding tussen het volk en de vreemdelingen. Wat de bevolking zelf kan regelen, daar moet de overheid vanaf blijven. Alleen als de burgers betrokken worden bij het bestuur kan er sprake zijn van democratie en van vrijheid.

Democratie en vrijheid worden echter door twee dingen bedreigd. In de eerste plaats door het individualisme. Als Tocqueville daaraan denkt, ziet hij “een ontelbare massa van eendere en gelijke mensen die rusteloos om zichzelf heen draaien om zich de kleine en vulgaire genoegens te verschaffen waarvan hun hart vervuld is. Elk van hen, zich afzijdig houdend, is als een vreemde tegenover het lot van alle anderen: zijn kinderen en zijn persoonlijke vrienden vormen voor hem de gehele menselijke soort. Wat voor het overige zijn medeburgers betreft, hij is hun nabij, maar hij ziet hen niet; hij is vlak bij hen en is zich niet van hen bewust; hij bestaat slechts op zichzelf en voor zichzelf.” Deze individualistische mens, die slechts oog heeft voor zichzelf, zal zich niet inspannen voor de maatschappelijke problemen. Daar is de overheid voor. Daarmee komen we tot de tweede bedreiging: een te sterke overheid die zich overal mee bemoeid. De vrijheid van de burger komt hierdoor onder druk te staan. Van een goede democratie is dan geen sprake.

Grofweg zijn er twee antwoorden op deze bedreigingen. Beide zijn nodig om voldoende tegenwicht te bieden aan de bovengenoemde antidemocratische krachten. Het eerste is decentralisatie, vanuit de gedachte dat het enige dat ons resteert om mensen te interesseren voor het lot van hun vaderland is hen te laten deelnemen aan het bestuur ervan. Dit leidt namelijk automatisch tot politieke samenwerkingsverbanden tussen mensen. Mensen krijgen weer oog voor elkaar. Dit zal de hele samenleving positief beïnvloeden. Daarnaast is er de religie. Ofschoon Tocqueville zelf zijn geloof is kwijtgeraakt maakt hij zich zorgen om het behoud van de heerschappij van de religie. Religie rukt de mens los uit zijn alledaagse kleinheid. Ook legt iedere godsdienst ten minste enige plichten op die de mens af en toe ontrukt aan de contemplatie van zichzelf. Religie heeft het vermogen om de mens bewust te maken van de zinvolheid van zijn leven en stelt hem daardoor in staat om civiel-politieke deugden te beoefenen die boven het eigenbelang uitstijgen.

Inspiratie voor deze ideeën vond Tocqueville vooral in zijn geboorteland Frankrijk en in Amerika. Het laatste land was voor hem hét voorbeeld van een goede democratie. In Amerika ten tijde van Tocqueville is het bestuur gedecentraliseerd. De townships (gemeenten) vormen in feite het belangrijkste politieke en bestuurlijke orgaan. Hogere bestuurslagen hebben een aanvullende taak. De Amerikanen zijn hierdoor betrokken bij het bestuur van hun land. Bovendien is Amerika ook het land waar de christelijke religie het meest een werkelijke macht over de zielen heeft behouden. En degenen die ophouden te geloven blijven de religie, net als Tocqueville zelf, beoordelen als nuttig en goed. “Daarom treurt hij om zijn geloof nadat hij het verloren heeft en, beroofd van een goed waarvan hij de waarde volledig beseft, schroomt hij het aan hen te ontnemen die het nog bezitten.”

In Frankrijk was de situatie totaal anders. De Franse Revolutie was volgens Tocqueville zeker geen toevallige gebeurtenis. Veel meer is het een antwoord op een voortdurende centralisatie en bureaucratisering. Iedereen riep de overheid te hulp wanneer er een probleem was. Onder invloed van onder andere Rousseau groeide het verlangen van de bevolking om het land zelf weer te besturen. Vanaf dat moment is de revolutie onafwendbaar. Tocqueville staat hier niet negatief tegenover. Wel realiseert hij zich dat de revolutie moet uitmonden in een chaos omdat zij uitgaat van tegenstrijdige ideeën. De revolutionairen konden niet loskomen van de aristocratie van publieke functionarissen, een enkelvoudig en almachtig bestuur. De staat als voogd van de enkeling. Het ontbreekt de uitstekende dienaren (het Franse volk) aan deugden tot besturen. Daarom moest de Franse Revolutie mislukken.

Kortom, democratie (en daarmee de vrijheid) wordt door hoofdzakelijk twee krachten bestreden: het individualisme en een te sterke centrale overheid. Deze antidemocratische krachten worden tegengegaan door zowel decentralisatie als religie. In Amerika was het bestuur gedecentraliseerd en behield de religie haar macht. Amerika was een goede democratie. In Frankrijk was het bestuur gecentraliseerd en stond de religie zwaar onder druk. Frankrijk was geen goede democratie.