Tussen Reformatie en Revolutie: De strijd om een christelijke natie

MIDDELHARNIS – Op 28 oktober 2016 vond een lezing plaats voor de SGP-Jongeren Flakkee. De heer G. Slootweg sprak toen over ‘Schoolstrijd en Grondwet’. Allereerst wordt het tijdsbeeld behandeld, om vervolgens uit te komen op het ontstaan van de schoolstrijd en de discussies van G. Groen van Prinsterer en J. R. Thorbecke. Het laatste punt vertelt hoe dit zich in de rest van de negentiende eeuw voortzette en welke lessen we hieruit kunnen leren.

Alvorens te vertellen over de schoolstrijd tussen Groen van Prinsterer en Thorbecke, vertelt Slootweg over de geschiedenis die daaraan voorafging. Hij begint in het jaar 1813. In dit jaar wordt Napoleon verslagen en verkrijgt Nederland zijn onafhankelijkheid. In 1815 wordt Willem I de eerste koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Zo voortvarend als Willem de economie stimuleert, zo conservatief is zijn politiek en regering. Het is zijn taak om een eenheid te maken van de in allerlei opzichten heterogene bevolking. Dat valt niet mee, vooral in religieus opzicht. In het jaar 1848 wordt onder Willem II een grondwet door Thorbecke ontworpen. In de daaropvolgende jaren zal de schoolstrijd een belangrijk onderdeel van de politiek vormen. In de door Thorbecke opgestelde grondwet staat dat de Nederlander zich moet houden aan de algemene christelijke maatschappelijke waarden. Iedere kerk of andere groepering mag het overige zelf invullen, maar dat behoort dan wel tot het privédomein. Het onderwijs moet dus openbaar zijn en zich richten op de ontwikkeling van alle maatschappelijke en christelijke deugden.

Het tweede punt van de lezing begint met de levensloop van Groen van Prinsterer. Als hij terugkomt van Brussel, waar hij voor de koning heeft gewerkt, begint hij te lezen in de boeken van K. L. von Haller. Volgens Von Haller moet het recht organisch, dus geleidelijk, groeien. Ook schrijft hij dat een natie niet alleen een groep mensen met een saamhorigheidsgevoel is. Het is ook een historisch gegroeide identiteit en rechtsbasis. Voor Groen van Prinsterer is de identiteit van Nederland geworteld in de Reformatie.
Hij omschrijft een natie als een volk met een identiteit, een gezindheid. Een gezindheid bestaat uit twee delen, allereerst de waarden en normen die je hebt en vervolgens het fundament waarop je staat. Volgens Groen van Prinsterer is de Revolutie een omwenteling van gezindheid.
Als Groen van Prinsterer over de gereformeerde gezindheid schrijft, erkent hij dus impliciet dat Nederland niet langer één gezindheid heeft. Hij wil christelijk nationaal onderwijs op grond van de historische prioriteit van de gereformeerde gezindte, om de protestant-christelijke gezindheid te behouden en te bewaren voor de liberale geest van de tijd.

J.R. Thorbecke, in vroegere tijden een studievriend van Groen, staat wat dit onderwerp betreft fel tegenover hem. Waar Groen een natie wil, wil Thorbecke een staat, waarin meerdere gezindheden mogelijk zijn. Thorbecke wil daarom vrijheid van godsdienst voor alle gezindheden en openbaar onderwijs. Nederland moet een neutrale staat zijn, dientengevolge zijn christelijke scholen niet mogelijk. In 1857 moet de minister van Justitie (Justinus van der Brugghen) een nieuwe onderwijswet maken. Net als Groen van Prinsterer is hij aanhanger van de protestantse Réveilbeweging. Ze zijn politieke vrienden. Beide politici zijn het echter niet met elkaar eens over de verhouding tussen politiek, geloof en onderwijs.
Van der Brugghen vindt dat de staat neutraal moet zijn, Groen van Prinsterer is juist tegen een scheiding van kerk en staat. Van der Brugghen probeert in de wet alle partijen tegemoet te komen. De overheid zal blijven zorgen voor neutraal openbaar onderwijs, daarnaast krijgen ouders de vrijheid bijzondere scholen te stichten. Als Groen dat hoort, eist hij ook dat de door de overheid betaalde scholen volkomen neutraal zijn, dus ook niet liberaal. Dat is onmogelijk.

De heer Slootweg sluit af door drie lessen te trekken. Om te beginnen is het belangrijk om te letten op de beginselen van de christelijke identiteit en deze na te leven. Vervolgens moet het niet in de eerste plaats om geld draaien. De kwaliteit gaat in alles vooraf aan de kwantiteit. Ook moeten we leren hoe om te gaan met verkeerde wetten. We mogen ons niet revolutionair opstellen, maar wel mogen we bidden om en streven naar verbetering. Herstel is nu misschien niet mogelijk, in de toekomst wel.